MOTEL AS SUWAIQ
Het is druk in As Suwaiq. De siesta is voorbij, de winkels zijn weer open en iedereen is op straat te vinden. We rijden van steeg naar steeg, langs een rommelig strand en een prachtig fort. Toch maar eens even navragen. "Meneer, weet u ook waar wij Motel As Suwaiq kunnen vinden?". Een verbaasde, geheimzinnige glimlach en dan een uitgestoken arm die richting binnenland wijst. Terug naar de snelweg, langs het politieburo en dan gewoon rechtdoor. Alsmaar rechtdoor, gebaart de vriendelijke man met een veelbetekenende armslag.
Door een droog, zanderig landschap rijden we over de kaarsrechte verlaten weg. Nog maar eens vragen aan die eenzame ziel die daar in de berm loopt. Weer die gniffelende glimlach. Jawel, nog even doorrijden, dan ziet u het motel vanzelf aan uw rechter hand. Na een kilometertje of twee rijst het witte gebouw op uit de dorre grond. We rijden de omheining binnen en parkeren onze auto voor de ingang. "Welkom. U had reeds een reservering gemaakt per telefoon? Ja, dat klopt, loopt u maar mee". De receptionist brengt ons naar een acceptabele kamer met tweepersoonsbed. Een extra matrasje voor onze zoon zal hij nog brengen.
Terwijl we het gastenformulier invullen zegt hij glimlachend dat het 's avonds best druk kan worden en dat we wellicht last zouden kunnen hebben van muziek, maar dat we, als we maar lekker gaan slapen, het vast niet zullen horen. Dat vraagt om een nadere uitleg. Hij vertelt ons dat er van negen uur 's avonds tot drie uur 's morgens zangers en danseressen optreden in dit motel annex nachtclub. "Gezellig", zegt mijn vriend, "dan kom ik ook eens een biertje pikken!" Aarzelend vraag ik, "komen er ook vrouwen?". "Jawel hoor", zegt de receptionist vrolijk, "de danseressen!" Goed, dat wordt dus geen feesten voor mij.
Natuurlijk hebben we meteen door wat er hier aan de hand is. Het motel is eigenlijk een verkapte nachtclub, zoals je ze wel meer tegen komt in Oman. Het verkrijgen van een vergunning om alcohol te serveren is zo gepiept wanneer je je lieert aan een luxe resort dat deze vergunning reeds bezit. Als hotel dus, en niet als nachtclub. Okay, er zijn wel wat kamers, maar die zijn voor het overgrote deel leeg, of worden bezet door zakenlui.
Als troost, maar misschien ook omdat hij heel blij is eens toeristen te zien, geeft de receptionist mij een mooi boek over dit deel van Oman te leen. Het is een gebied waar hij apetrots op is. Vooral op de wadi waar hij vandaan komt en waar zijn vrouw en kinderen wonen. Er staan mooie plaatjes in het boek, plaatjes van de bezienswaardigheden die wij de komende dagen willen bezoeken.
We hopen er maar het beste van en lopen een rondje hotel. De kamers liggen rondom een gezellige binnenplaats met een restaurantje en her en der wat tafeltjes en stoeltjes, waar we die avond een hapje eten. Een oase van rust eigenlijk, denken we nog. De obers komen uit India, zij zijn hierheen gekomen om te werken. We worden met veel liefde en aandacht bediend. Om ons heen verzamelen zich langzaamaan meer en meer mannen in hun witte, enkellange dishdasha. Ze drinken een biertje - geen alledaags tafereel in Oman - en bellen met hun mobieltje. Onder elkaar wordt nauwelijks gepraat.
Vanuit onze kamer hebben we zicht op de dorre, winderige vlakte. Tussen de lage, ver uit elkaar staande bosjes ligt allemaal troep. Vooral de plastic zak lijkt een kenmerk van deze woestenij te zijn geworden. Buiten zie ik in het schemerdonker plotseling een vrouw lopen, helemaal gehuld in het zwart. De eerste vrouw die ik hier zie. Ze loopt een beetje te zwieren met haar armen in het rond. Het moet een van de danseressen zijn.
Vanaf ons bed kijken we wat tv, en jawel hoor, om klokslag negen uur begint de muziek. Het lawaai blijkt enorm mee te vallen, en we maken ons op voor een lekker nachtje slapen. Mijn vriend besluit geen kijkje te nemen in de nachtclub. Het heeft toch iets weg van aapjes kijken, vindt hij.
De volgende morgen wordt er om acht uur op de deur geklopt. Als we de deur open doen zien we een gedekte tafel op ons terrasje. Er is thee, toast, gebakken ei, jam, boter en jus d'orange. Heerlijk! En wat een service! De komende dagen maken we uitstapjes in de omgeving. We bezoeken een oud fort, een wadi, een warmwaterbron, een mooi strand en we gaan snorkelen op een rotsachtig eilandje. Motel As Suwaiq wordt voor drie dagen onze thuisbasis.
Als we de tweede avond in het donker terugkeren zien we al van verre een sterk verlichte hemel. Dat móet van ons hotel komen, zeggen we lachend tegen elkaar. En ja hoor, ons hotel blijkt er als een overdadig opgetuigde kerstboom uit te zien. Elke muur, elke hoek en alle daken zijn voorzien van lichtjes. Het heeft iets ordinairs. Het zijn dan wel geen rode lampjes, maar het overduidelijk dat er hier, in the middle of nowhere, iets te vieren valt. Er staat al een flinke rij fourwheeldrives, en er lopen al heel wat mannen rond. Ze kijken ons verbaasd aan, maar ook een beetje schuldig. Verlegen proberen ze onze blikken te ontwijken. Wat doen die toeristen hier? zie je ze denken. Opgewekt doen wij alsof we hier al jaren wonen en lopen kordaat op onze kamer af.
Die nacht regent het. We schrikken wakker van het bulderende geluid. We kijken uit het raam en zien een dik gordijn van water op de aarde neerstorten. De droge grond is in no time één grote waterplas. Het duurt maar kort, slechts enkele minuten. Dat was dus zo'n befaamde stortbui, die in de woestijn 's winters vaker voorkomen.
Wanneer we de laatste avond terugkeren in het hotel, ontvangt de receptionist ons met een brede lach. "Geen lawaai voor jullie vannacht!" roept hij blij, "Jullie kunnen lekker gaan slapen! Vanavond begint namelijk het Islamitische nieuwjaar en tijdens de feestdagen zijn wij altijd gesloten. Een gelukkig 1429!" Hij vertelt ons dat dat het jaar is waarin zij nu leven. Feest wordt er vandaag alleen in huiselijke kring gevierd. Nee nee, verzekert hij ons, alcohol drinkt hij sowieso nooit. De Indiërs lachen om hem. "Hij is gek", zeggen ze, "hij denkt alleen maar aan zijn vrouw en kinderen in de wadi!"
© 2008, Monique van Gaal