Een schrijver wordt geboren
William Somerset Maugham werd op 25 januari 1874 op een nogal vreemde plek geboren: in de Britse Ambassade in Parijs, waar zijn vader werkte als advocaat. Het schijnt dat zijn moeder er op stond hem daar te baren, waar zij verzekerd zou zijn van zijn Britse burgerschap. De eerste jaren van zijn leven groeide Maugham op in Parijs en was het Frans zijn moedertaal. Toen hij nog maar vier was, zaten zijn drie oudere broers al op school in Engeland en werd hij als enig kind opgevoed. Zijn moeder overleed toen hij acht was aan tuberculose, en twee jaar later sterft ook zijn vader, aan kanker. William, nu een wees, werd naar de broer van zijn vader, een dominee, in Kent gestuurd, terwijl hij op dat moment bijna geen woord Engels sprak.
Die oudere oom en zijn vrouw hadden zelf geen kinderen, en hadden eigenlijk ook geen benul van het opvoeden van kinderen. Voor William brak een moeilijke periode aan. Op kostschool in Canterbury werd hij gepest omdat hij zo klein en iel was, maar vooral ook om zijn stotteren. Dat maakte van hem een nog verlegener en teruggetrokkener kind dan hij al was. Bovendien had hij een zwakke gezondheid. Met hulp van zijn oom kon hij aan de Universiteit van Heidelberg in Duitsland filosofie en literatuur gaan studeren. Daar ging het een stuk beter met hem, en terwijl zijn zelfvertrouwen groeide besloot hij schrijver te worden.
Met deze ambitie keerde Maugham op 18-jarige leeftijd terug naar Engeland, maar om zijn oom niet meteen teleur te stellen, besloot hij een studie medicijnen te volgen. In 1897 studeerde hij af, terwijl in datzelfde jaar zijn eerste boek verscheen, Liza of Lambeth, gebaseerd op zijn ervaringen met het behandelen van patiënten in de krottenwijken van Londen. Het succes van dit boek deed hem besluiten geen dokter te worden, maar zich verder aan het schrijven te wijden. Ook wilde hij iets van de wereld zien. Voor hem brak een leven van reizen en schrijven aan. Hij reisde naar Spanje, Frankrijk en Italië en woonde wederom een aantal jaren in Parijs. Hij schreef tientallen toneelstukken en zijn gigantische succes werd nog eens bevestigd toen in 1908 vier van zijn stukken tegelijkertijd in Londen werden opgevoerd. Pas in 1933 stopte hij met het schrijven van toneelstukken, omdat theaterdirecteuren vaak niet gelukkig waren met de onderwerpen die hij behandelde.
Vrienden voor het leven
In 1913 ontmoette Maugham Syrie Wellcome, een bekende, reeds getrouwde binnenhuis-architecte. Syrie had al een zoon, maar omdat haar man destijds het voogdij over hem had, verlangde ze naar een tweede kind. Ze werd zwanger van Maugham, maar kreeg een miskraam. Op veertig-jarige leeftijd vertrok Maugham in 1914, het begin van de Eerste Wereldoorlog, naar Frankrijk om als ambulance-chauffeur voor het Rode Kruis te werken en ontmoette daar de 22-jarige Amerikaan Gerald Haxton met wie hij innig bevriend raakte en de daarop volgende dertig jaar samen zou reizen. Haxton was precies het tegenovergestelde van Maugham: charmant, knap en extrovert, en voor Maugham de perfecte reisgenoot. Velen denken zelfs dat hij zonder Haxton nooit zoveel zou hebben gereisd. Tegelijkertijd hield zijn affaire met Syrie stand en raakte zij opnieuw zwanger. In Rome werd dochter Liza geboren (1915-1998) – vernoemd naar de heldin uit zijn eerste boek. In datzelfde jaar komt zijn wereldberoemde autobiografische roman Of Human Bondage uit, waarin hij over zijn vroegere ongelukkige leven schrijft, doch zijn hoofdpersoon als handicap een klompvoet meegeeft in plaats van een stotter. Hiermee brak hij definitief door als romanschrijver en het boek werd drie keer verfilmd.
Terwijl hij de scheiding van Syrie afwachtte, vertrok Maugham in 1916 met Haxton naar Amerika en vervolgens naar Tahiti, om op de terugweg naar Engeland in Amerika met Syrie te trouwen. Toch bleven zij het grootste deel van hun huwelijk apart wonen, en was Maugham voornamelijk in gezelschap van Haxton te vinden. Alhoewel hij er nimmer voor uitgekomen is dat hij wellicht homosexueel zou zijn, wijzen alle feiten er toch duidelijk op.
Toch bleek Maugham zijn relatie met Haxton zó goed te kunnen verbergen, dat hij vanaf 1917 als geheim agent voor de Britse Geheime Dienst in Genève en Rusland kon gaan werken, en diende toen dus een regering die homofolie veroordeelde en vervolgde (zoals in die tijd met collega-auteur Oscar Wilde was gebeurd). Naar aanleiding van zijn ervaringen als geheim agent schreef hij verschillende spionage-verhalen. Enkele hiervan vormden later de basis voor een van de thrillers van Hitchcock en zelfs Ian Fleming gaf toe dat hij mede door deze verhalen geïnspireerd was om zijn James Bond boeken te schrijven. Toch bleek hij niet erg geschikt als geheim agent (in de rol van journalist), vooral vanwege zijn stotteren en zijn zwakke gezondheid.
Reizen en reisboeken
Maugham’s bezoek aan Tahiti was de aanzet tot het schrijven van de beroemde roman The Moon and Sixpence (1919), gebaseerd op het leven van de schilder Paul Gauguin. Het is het verhaal van Charles Strickland, een effectenmakelaar uit Londen, die zijn familie verlaat om kunstenaar te worden. Wanneer in Parijs erkenning voor zijn werk uitblijft, vertrekt hij naar Tahiti. Hij leeft samen met een Polynesische vrouw en ondanks dat hij lepra krijgt gaat hij verwoed door met schilderen. Het boek werd in 1943 verfilmd.
Zijn beroemdste verhaal is zonder twijfel Rain, voor het eerst gepubliceerd in 1921, en later verschenen in verschillende verhalenbundels zoals The Trembling of a Leaf (1921) en South Sea Tales (1993). Het verhaal werd maar liefst drie keer verfilmd. De basis voor dit verhaal werd gelegd tijdens de bootreis naar Pago Pago; aan boord reisden een missionaris en een prostituée met hem mee. In Rain stranden ze beide op een piepklein eiland en lukt het de vrome missionaris uiteindelijk niet zijn lust te bedwingen. Een typisch voorbeeld van de meedogenloze stijl van Maugham.
Naar aanleiding van twee reizen naar China, gemaakt tussen 1919 en 1921, verscheen On a Chinese Screen (1922) – een boek dat hij opdroeg aan Syrie. Hierin schetst hij de levens van verschillende Europeanen in China: missionarissen en hun vrouwen, katholieke priesters en nonnen, diplomaten, zakenlieden, soldaten en zeevaarders. Maar ook komen de levens van enkele Chinesen aan de orde; het China van toen lijkt in niets op dat van nu. Nergens in het boek wordt het duidelijk welke route hij precies reisde, maar hij kwam waarschijnlijk van Saigon (Indo-China, nu Vietnam) naar Hong Kong, reisde per schip naar Shanghai, bracht een bezoek aan Peking en het noorden van China en keerde toen terug naar Shanghai aan de monding van de Yangtse rivier, om vervolgens de stoomboot de rivier op te nemen tot aan Chungking.
Vaak waren Maugham’s verhalen gebaseerd op gebeurtenissen waarin zijn gastheer of anderen die hij op zijn reizen had ontmoet een rol speelden; iets waarvoor hij zo nu en dan werd aangeklaagd. Zo moest The Painted Veil (1925) tweemaal worden herzien om alle mogelijke verwijzigingen naar bepaalde inwoners van Hong Kong uit te sluiten. Het verhaal speelde zich oorspronkelijk af in Hong Kong, maar na dreigementen veranderde Maugham de plaatsnaam in het fictieve Tching-Yen. In de nu zeldzaam geworden eerste druk van dit boek (waarvan er een stuk of zestig in omloop zijn gebleven) wordt nog wel gesproken van Hong Kong; deze exemplaren zijn nu typische ‘collectors items’ geworden en zijn heel veel geld waard (in de meest recente edities wordt ook weer gesproken van Hong Kong). The Painted Veil gaat over een mooie, maar oppervlakkige vrouw, die in Hong Kong woont met haar man, een bacterioloog. Wanneer hij erachter komt dat zij vreemd gaat, staat hij erop dat zij met hem mee gaat naar een door cholera geteisterd gebied in China, om hulp te bieden. Aldaar, diepongelukkig en woedend, wordt zij door eenzaamheid, wanhoop en bewustwording gedwongen haar leven onder de loep te nemen. Langzaam maar zeker leert ze wat liefde is, maar helaas komt dat voor haar te laat.
The Gentleman in the Parlour: A Record of a Journey from Rangoon to Haiphong (1930) is het verslag van Maugham’s reis van Rangoon (Yangon, Myanmar) naar Hong Kong. Per rivierboot naar Mandalay, te paard door de bergen en wouden van de Shan Staten naar Bangkok, en over zee verder naar Haiphong. Een levendig boek vol reisimpressies en autobiografische uitlatingen. Hij ondernam deze reis met de intentie er een boek over te schrijven.
Soms komen karakters die reeds een rol speelden in een eerder verschenen boek terug in een volgend verhaal. Zo krijgt Kapitein Nichols uit The Moon and Sixpence een tweede leven in The Narrow Corner (1932), waarin hij voor veel geld de jonge Australische Fred Blake mee neemt op zijn schip, om hem om duistere redenen uit de handen van de autoriteiten te houden. Samen bevaren ze de zeeën rond Indonesië en Maleisië. De in dit boek belangrijke persoon van Dr. Saunders vindt zijn oorsprong daarentegen in On a Chinese Screen.
De Britse koloniën
In Maugham’s reisverhalen klinkt vooral zijn fascinatie voor Het Verre Oosten en de eilanden in de Stille Zuidzee door. Zijn reizen werden een bron van informatie. Hij reisde met allerlei vervoermiddelen – van ezels tot kano’s, van rivierboten tot oceaanstomers – en verbleef waar het maar mogelijk was, in clubhuizen, bungalows van planters, missie-posten of chinese hotelletjes. Hij schreef met humor en een satirische ondertoon over het koloniale tijdperk. De wereld van de Britse koloniale dienaren en de rubberplanters in Maleisië: Britten die moeite hadden met het tropische klimaat en de vreemde lokale bevolking, planters in afgelegen jungles die toevlucht zochten tot de drank, boeven en afvalligen die hun geluk zochten als handelaren en verveelde echtgenotes met een sociaal leven dat zich beperkte tot de lokale club waren allen voer voor Maugham’s verhalen. Zijn personages worden geplaagd door schandalen, overmatig alcoholgebruik, overspel, fatale verbintenissen met lokale vrouwen en de daaruit voortgekomen halfbloedkinderen, die dan op hun beurt weer gebukt gingen onder een leven vol schaamte. Misschien ontbrak het Maugham aan de compassie van Kipling of de zucht naar avontuur van Stevenson - maar zowel zijn observaties als zijn pen waren vlijmscherp.
Somerset Maugham was een meester-verhalenverteller, en kon onder andere relaties, hebzucht en ambities feilloos beschrijven. De verre locaties van het grote doch in verval rakende Britse rijk gaven hem ruim voldoende stof om prachtige verhalen en toneelstukken te schrijven. De werkelijke inwoners van deze gebieden waren echter vaak geschokt door de wijze waarop zij werden geportretteerd, als onbeduidende en bekrompen wezens. Er waren nogal wat planters en hun vrouwen in Zuidoost-Azië die Maugham de rest van zijn leven zouden haten, vooral degenen die hem gastvrij hadden ontvangen. Maar voor de buitenstaander vormt deze realistische weergave van het saaie en harde leven op de plantages een voorstelling van de wellicht werkelijke gevoelens van de onderdanen in de verre en donkere uithoeken van het Britse Rijk.
Toch lijkt het er inderdaad op dat Maugham eigenlijk niet zoveel gaf om de Europeanen die hij ontmoette. Zakenlui die al jarenlang in China woonden, verweet hij dat zij nog steeds geen Chinees spraken en überhaupt niks van de Chinese maatschappij wilden weten, maar maar wat graag over Londen wilden praten. Ook missionarissen vond hij maar onwetende, ongeschoolde, zelfvoldane en betuttelende types. Katholieke priesters en nonnen bewonderde hij daarentegen om hun onbaatzuchtigheid en indienststelling van de Chinesen.
Anthony Burgess, die zelf in zijn Malayan Trilogy over zijn ervaringen vertelde, schreef de introductie voor de editie uit 1969 van Somerset Maugham’s Malaysian Stories. Burgess wees erop dat de historische context waarin Maugham’s verhalen zich afspelen, erg verschilt van die van zijn eigen romans. Burgess leefde en werkte in een voornamelijk post-koloniaal Maleisië waarin de witte Engelsman met enige vijandigheid werd bejegend. Over Maugham zegt hij:
“Nergens bleef hij lang, toch wist hij iets van de sfeer van elke stad, elk dorp en elke plantage te vangen en had altijd snel contact met de mensen. Onveranderlijk waren dat Europeanen, en het lijkt erop dat Maugham weinig tot niks over het leven en de gewoontes van de eigenlijke bewoners van het Oosten wist of wilde weten. Dat moet een grote teleurstelling zijn voor de Maleisiërs, Chinesen en Indiërs van nu, maar we moeten niet vergeten dat – behalve het feit dat Maugham geen tijd had al die verschillende talen te leren – de westerse houding tegenover het Verre Oosten in die tijd heel anders was.”
In het voorwoord (uit 1935) van The Gentleman in the Parlour legde Maugham echter al uit dat een schrijver zich niet in elk persoon kan verplaatsen, dat er mensen zijn die hem zó vreemd zijn dat hij er geen zinnig woord over zou kunnen schrijven.
In het voorwoord van zijn Collected Short Stories Volume Four (1976), een bundel met verhalen die zich afspelen in Zuidoost-Azië, benadrukte Maugham nog eens dat het leven van toen enorm verschilt met het leven nu. In die tijd werd nog geen gebruik gemaakt van het vliegtuig en konden de Britten slechts éénmaal in vijf jaar terug naar hun vaderland. En wanneer ze een paar weken vrij hadden, gingen ze bijvoorbeeld naar een ‘hillstation’ om verkoeling te zoeken, of naar Singapore waar ze onder de Engelsen konden zijn. Kinderen werden vaak op 7- of 8-jarige leeftijd naar Engeland gestuurd voor scholing, een bijkomende beproeving voor de ouders. De kranten die hen bereikten waren ongeveer zes weken oud. Engeland was ver weg, en ambtenaren en planters verwachtten dat ze tot aan hun pensioen (als ze die leeftijd al haalden) in het gekoloniseerde gebied zouden blijven. Ze vervreemdden van hun vaderland, en voelden zich in Engeland eigenlijk niet meer thuis.
Maar met de komst van het vliegtuig veranderde alles; kranten bereikten hen snel, en mensen konden tussendoor even terug naar huis. Hierdoor kwam hun band met het vaderland weer helemaal terug en bleef het oosten slechts een tijdelijk thuis.
Villa Mauresque
Na een moeilijk huwelijk, gecompliceerd door zijn hechte vriendschap met Haxton, scheiden Maugham en Syrie in 1927, en vertrekt hij naar Frankrijk om daar een villa te kopen in Cap Ferrat aan de Côte d’Azur. Haxton, die al sinds 1915 niet meer welkom was in Engeland vanwege ‘onfatsoenlijk gedrag’, trok meteen bij hem in. In de ‘Villa Mauresque’ – voorheen eigendom van de Belgische koning Leopold de Tweede – leeft Maugham als een koning en een uitnodiging om hier enkele uren tot een paar weken door te brengen werd van harte aangenomen door de literaire en sociale elite. Hij zou dan ook vaak bezoek krijgen van schrijvers en andere beroemdheden, zoals Winston Churchill, Ian Fleming, Evelyn Waugh en Rudyard Kipling. Maar evenals zijn lage dunk van zijn eigen fictieve karakters, leek hij niet veel om hen te geven, of om mensen in het algemeen. In zijn villa ontving hij bezoekers met open armen, maar liet ze net zo snel weer vallen wanneer ze té dichtbij kwamen. De dood van zijn moeder zou wellicht hiervan de oorzaak geweest zijn, waardoor hij het vertrouwen in mensen als kind al zou hebben verloren.
Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog vluchtte Maugham – naar het schijnt met slechts één enkele koffer – vanuit Frankrijk per boot naar de Verenigde Staten. In South Carolina werkte hij aan zijn nieuwe boek, The Razor’s Edge (1944), waarna hij naar Hollywood vertrok om te werken aan de filmversie van datzelfde boek. De roman werd tweemaal verfilmd, en was het laatste commerciële succes van Maugham. Het boek gaat over een jonge Amerikaanse veteraan die, om aan zijn oorlogsnachtmerries te ontsnappen, rondzwerft over de wereld, van Italië naar Londen, de Rivièra, Montparnasse, om uiteindelijk in India troost en rust te vinden in bepaalde Indiase filosofische ideeën. Stof om dit boek te schrijven had hij verzameld tijdens een reis naar India gedurende de eerste drie maanden van 1938, waar de ontmoeting met een Indiase heilige man zeer veel indruk op hem had gemaakt.
In 1944 overleed Haxton aan de gevolgen van overmatig alcoholgebruik en verveling in New York, en daarmee kwam een einde aan een lange periode van samenreizen. In 1946 riep Maugham de “Somerset Maugham Award” in het leven, een prijs die jonge schrijvers in staat stelde te reizen, en in datzelfde jaar – nu alweer in zijn zeventiger jaren – keerde hij terug naar zijn villa in Frankrijk, ditmaal in het gezelschap van zijn nieuwe vriend Alan Searle, en zijn leven was weer als vanouds: een leven van schrijven en rijke, beroemde mensen ontvangen in zijn villa. En dat zou zo blijven tot aan zijn dood.
Tweederangs schrijver
Maugham zelf heeft hij altijd beweerd slechts een verhalenverteller te zijn en classificeerde zichzelf als tweederangs romanschrijver. Maar hij was erg populair bij zijn publiek – veel meer dan bij de recensenten – en in de jaren dertig was hij zelfs de bestbetaalde auteur in de wereld. Ondanks dit enorme succes kreeg hij echter nooit serieuze erkenning voor zijn werk van de ‘intellectuelen’, zoals hij ze noemde. In zijn autobiografie The Summing Up (1938) uitte hij zijn teleurstelling hierover.
Door zijn heldere en eenvoudige manier van schrijven zijn zijn verhalen en romans makkelijk leesbaar. Hij is de onpartijdige waarnemer die, zittend in een luie stoel, zijn vrienden vermaakt met verhalen over opvallend menselijk gedrag dat hij tijdens zijn leven – zowel op reis als thuis temidden van de ‘rich and famous’ – is tegengekomen. Hij kon zoveel bereiken door zijn niet aflatende toewijding. Discipline en hard werk maakten van hem een buitengewoon professioneel schrijver. En daar was hij trots op, alsmede op zijn grondige onderzoekingen en zijn vastberadenheid om elke ochtend een paar uur te schrijven. Hij genoot van zijn succes en het geld dat hij verdiende, en was blij met zijn mooie villa en zijn talrijke reizen. Toch zou hij nooit echt gelukkig geweest zijn, en tegen het einde van zijn leven werd hij somber en voelde zich gekweld door bepaalde gedachten. Zo twijfelde hij er ineens aan of Liza wel zijn dochter zou zijn en even wilde hij haar zelfs onterven. Somerset Maugham werd 91 jaar oud, en stierf in Nice op 16 december 1965. Zijn as ligt begraven op het terrein van zijn vroegere school in Canterbury, daar waar hij menig ongelukkige dag had doorgebracht.
Tekst: Monique van Gaal