WINTERZON OP SAL
Het piepkleine Sal is razend populair onder liefhebbers van de winterzon. Niet vreemd, want alhoewel zeker moeders mooiste niet, dit dorre Kaapverdische eiland beschikt over een van ‘s werelds meest aanlokkelijke zandstranden. En dat op slechts zes uur vliegen van Amsterdam.
Woestijnachtig en vlak, dat zijn kenmerken die ik meteen noteer. Op het buureiland Boa Vista woedt een zandstorm en het stof heeft zich ook weten te nestelen in de onbewolkte hemel boven Sal. Desondanks lukt het de felle zon aardig om door de bruine waas heen te schijnen. Regenen doet het hier sowieso weinig, getuige het gortdroge, zanderige landschap waar ik doorheen rijd op weg naar mijn hotel in Santa Maria. Het zijn de sterke passaatwinden vanuit het noordoosten – met name in de wintermaanden kan het hard waaien – die dit van oorsprong vulkanische eiland lijken te hebben platgewalst. Op een paar puntbergjes na. Bergjes die nauwelijks in staat zijn om wolken te tackelen en ze te verleiden tot het neerlaten van wat regenwater. Dat zal de toerist overigens worst wezen. Die komt voor de heerlijke temperatuur: zo’n achtentwintig graden het hele jaar rond.
Met dank aan Mussolini
Geen wonder dat de meeste bezoekers aan Kaapverdië kiezen voor Sal. Behalve het kilometers lange zandstrand van Santa Maria, bevindt ‘s lands belangrijkste luchthaven zich op dit eiland. Met dank aan Benito Mussolini. Het was in het jaar 1939. Italië was naarstig op zoek naar een plek om bij te kunnen tanken op de vliegroute tussen Rome en Zuid-Amerika. Het werd het toen nog Portugese Sal. De Tweede Wereldoorlog bracht echter roet in het eten, en van verdere bouw van de luchthaven werd afgezien. Na de oorlog kocht Portugal de luchthaven over van Italië en het duurde niet lang of deze was volledig operationeel. Met de komst van arbeiders ontstond er al gauw een heus dorp aan de rand van de luchthaven. Zij noemden hun dorp Preguiça, naar het havenplaatsje op het eiland São Nicolau, waar de meeste arbeiders vandaan kwamen. De naam veranderde in Espargos, vanwege de wilde aspergeplanten die in deze dorre omgeving groeien. Vanaf 1967 werd Sal de vaste tussenstop voor South African Airways, op de route van Johannesburg naar Londen of New York. Vanwege de boycot tegen het apartheidsregime was het de Zuid-Afrikaanse luchtvaartmaatschappij namelijk niet toegestaan om over de andere Afrikaanse landen heen te vliegen. Toeristen vervoerde zij niet, maar haar bemanning verbleef maar wat graag op Sal.
Het fijne levensgevoel
De crew vond onderdak bij een Belgisch echtpaar dat juist in Santa Maria was neergestreken: in Hotel Morabeza, het eerste hotel op de archipel. Morabeza, een nauwelijks vertaalbaar woord dat zoiets betekent als ‘het fijne, typisch Kaapverdische, levensgevoel’. Het op leeftijd zijnde echtpaar Gaspard Vynckier en Marguerite Massart, beide Gentse ingenieurs, waren het druilerige Belgische winterweer zo beu, dat zij heel Europa rondtoerden op zoek naar zonnige oorden. Toen hen ter ore kwam hoe heerlijk het klimaat van Kaapverdië wel niet is, aarzelden zij geen moment. In 1963 bereikten zij Sal per boot, en waren op slag verliefd. Dit eiland moest en zou hun tweede thuis worden. Terug in België verscheepten zij een complete prefab woning naar Sal, die tevens een slaapplek bood aan familie en vrienden. Alras stond ook de crew van S.A.A. op hun stoep. Er kwamen extra bungalows en kamers, en Morabeza groeide uit tot een waarachtig hotel. De aangebrachte voorzieningen kwamen bovendien niet alleen henzelf en hun gasten ten goede, maar ook de dorpelingen van Sal. Er kwam schoon drinkwater voor iedereen, en energie werd opgewekt middels zonnepanelen en een windturbine. De overstap naar het ontvangen van toeristen was snel gemaakt, zij het dat Morabeza thans niet het enige hotel in Santa Maria is.
Aanzienlijke badplaats
Er is veel gebeurd sinds de komst van Hotel Morabeza, zoveel is mij direct duidelijk. Santa Maria is, alhoewel nog lang geen Benidorm, uitgegroeid tot een aanzienlijke badplaats. Een wandeling over het weergaloos witte zandstrand – zonder meer dé reden voor de populariteit van Sal – voert naar de uiterste zuidwestpunt, alwaar de vervallen vuurtoren van Ponta do Sinò (1892) er enigszins verlaten bijstaat. Ondanks de vele hotels, appartementencomplexen, restaurants en souvenir- annex watersportwinkels, is het dorp verrassend klein gebleven. Slechts een straatje of twee die het flaneren waard zijn, langs pastelkleurige huisjes en de wit-blauwe Nossa Senhora das Dores kerk. Het gebouwtje waar vroeger zout werd gewogen bevindt zich pal naast de pier. Vissers brengen er hun vangst aan land en maken deze meteen ter plekke schoon. Sla je een zijstraatje in richting het noorden, dan beland je subiet in een onafzienbare zanderige woestenij. Het dorp oogt wat onaf, bouwprojecten staan erbij als door de crisis getroffen. De verwoestende orkaan Fred, die in 2015 huizen en straten onder water zette, is hier ongetwijfeld deels debet aan. Vissersboten en ook de pier moesten het ontgelden. Maar Santa Maria is nog altijd the place to be op Sal, de uitvalsbasis van menig toerist. Om te zonnebaden, te duiken, te kite-surfen, of om op een goede dag een eilandtour te maken.
Lucratief zout
Ik ga voor een kleine fourwheeldrive waarmee je ook off road kunt rijden. Asfaltwegen zijn schaars op Sal, maar rijden over de stoffige woestijnvlakte gaat prima. Sporen van mij voorgegane auto’s zie ik kriskras door het landschap lopen. Een bezoek aan de zoutmijnen van Pedra do Lume staat bovenaan mijn wenslijstje. Ooit heette dit eiland ‘Llana’, wat ‘vlak’ betekent, maar toen hier in de 18de eeuw zout werd ontdekt, veranderde men de naam in Sal (zout). Er woonde vrijwel niemand, slechts een enkele herder van het buureiland Boa Vista gebruikte het dorre Sal als graasvlakte voor zijn vee. Met de vondst van het lucratieve zout ontsproot hier direct het eerste dorp, Pedra do Lume. Sal floreerde, totdat Brazilië – het belangrijkste afzetgebied – in 1887 onafhankelijk werd en hoge belastingen ging heffen om de eigen zoutindustrie te beschermen. Een paar vervallen huizen en een fotogeniek Portugees kerkje getuigen van deze geschiedenis. Via de in 1804 uitgegraven tunnel betreed ik de negenhonderd meter brede krater van een oude vulkaan. Als een prachtige witte lappendeken liggen de zoutpannen aan mijn voeten. Zeewater ziet kans de diepe krater binnen te sijpelen, de felle zon doet de rest. Zwemmen – lees: drijven – hier is een must, maar o wee als je wat van dat sterk geconcentreerde zoute water in je ogen krijgt.
Touring Sal
Sal is zó klein, dat je onmogelijk alles maar één keer kunt zien. Menigmaal rijd ik langs het riante villapark van Murdeira. In niets lijkt Murdeira meer op het kleine vissersplaatsje van toen. Het plan om hier toeristen te ontvangen is deels mislukt, omdat een groot deel van de aantrekkelijke bungalows inmiddels is opgekocht, door Kaapverdianen en buitenlanders. Het is een geliefde snorkelplek, maar de wilde zee doet mij omkeren. Ook in Buracona beuken de woeste golven genadeloos tegen de zwarte lavarotsen. Niet de optimale omstandigheid om het befaamde Blauwe Oog te bewonderen: zeewater dat door een zonnestraal in de rotsen helblauw opkleurt. Ik rijd door Terra Boa, dat ‘goed land’ betekent. Het enige stukje eiland waar nog wat landbouw mogelijk is, maar eerlijk gezegd houdt het niet over. Geiten, een paar magere koeien en een dor maïsveldje is al dat ik zie. Over een track vol kuilen en keien gaat het vervolgens hortend en stotend naar de Haaienbaai. Een kleurrijk stukje eiland: blauwe visnetten en bonte plastic zakken klampen zich vast aan elke strohalm die voorhanden is en wapperen als vlaggen in de wind. Waarschijnlijk overgewaaid vanuit steden aan de West-Afrikaanse kust. In een hutje zijn plastic schoentjes te huur, want om bij de haaien te komen zul je eerst vijftig meter over gladde en scherpe rotsblokken door het water moeten waden. Komt het water eenmaal tot je middel, dan volgt het spektakel van de als in de film Jaws voorbijglijdende haaienvinnen. Moddervette slakken in het ondiepere water vormen een eenvoudiger te benaderen curiositeit. De rit de heuvel van Espargos op bewaar ik tot het laatst. Hier wacht mij aan de voet van het radarstation een weids uitzicht op het bonte, doch ietwat armzalige hoofdstadje en de eindeloze zandvlaktes die het eiland zo eigen zijn.
Tekst en beeld: Monique van Gaal